Julianne van Oortmerssen heeft geneeskunde gestudeerd aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, waar zij in 2021 is afgestudeerd. Daarna heeft zij een aantal maanden als basisarts gewerkt bij het Franciscus ziekenhuis op de afdeling Interne Geneeskunde. Sinds januari 2022 werkt zij als arts-onderzoeker bij het Erasmus MC op de afdeling Epidemiologie. Hier doet zij onderzoek naar cardiovasculaire ziekten bij vrouwen.
Je bent vorig jaar afgestudeerd. Op welk moment in je studie ben je je bewust gaan richten op het vrouwenhart?
Mijn interesse in de cardiologie ontstond tijdens mijn masteronderzoek aan Columbia University in New York, waar ik kennis maakte met onderzoek binnen de cardiologie. Op dat moment trok het vrouwenhart mij niet specifiek, maar de ‘data gap’ tussen mannen en vrouwen in de wetenschap heeft mij wel altijd gefascineerd. Ik vond het raar dat onderzoek per default bij mannen werd gedaan, en dat vrouwen werden uitgesloten vanwege zwangerschap etc. Maar ik had niet bedacht dat ik daar verder onderzoek naar wilde doen.
In New York kwam ik via via op de afdeling Cardiologie terecht. Dat was zo’n leuke ervaring. Ik mocht vaak meekijken in de kliniek, ze deden heel gaaf onderzoek. Toen ben ik echt enthousiast geraakt voor de cardiologie. Weer terug in Nederland kwam ik in contact met prof. Eric Boersma, dr. Maryam Kavousi en dr. Jeanine Roeters van Lennep, en kwam ik meer te weten over hun onderzoek. Toen viel alles op zijn plek.
Enkele maanden geleden ben je begonnen met je onderzoek aan het Erasmus MC. Wat is het doel van dit onderzoek?
In dit onderzoek richt ik mij op het stille hartinfarct. Daarmee wordt bedoeld dat iemand een hartinfarct doormaakt dat in het acute moment niet als dusdanig wordt herkend, maar waarbij er later wel schade aan de hartspier gezien wordt op bijvoorbeeld een hartfilmpje of MRI-scan.
Hoe kun je zien of iemand een stil hartinfarct heeft?
Een stil hartinfarct wordt meestal opgespoord met een hartfilmpje. Wij onderzoeken dit binnen de ERGO-studie. In deze studie volgen we een aantal cohorten[1] aan mensen, die regelmatig in ons onderzoekscentrum komen[2]. Dan worden er allerlei metingen gedaan, waaronder ook een hartfilmpje. Zo kun je ontdekken of mensen een hartinfarct hebben gehad zonder dat ze het wisten. Een unrecognized myocardioal infarction noemen we dat.
Kun je alle stille hartinfarcten opsporen met een hartfilmpje?
Nee, helaas niet. Op het hartfilmpje zie je of er schade is ontstaan door een hartinfarct, en die schade moet best wel flink zijn. Als het een klein hartinfarct is geweest kun je dat niet altijd zien.
Uit jullie onderzoek blijkt dat bij vrouwen hartinfarcten vaker ‘stil’ verlopen dan bij mannen. Heb je een indruk waar dit door komt?
Dat is een goede vraag. En dat is precies wat ik hierna ga onderzoeken. We weten niet helemaal zeker of het bij vrouwen echt vaker voorkomt. Relatief gezien lijkt het percentage stille hartinfarcten bij vrouwen hoger dan bij mannen. Maar omdat er veel meer mannen dan vrouwen een hartinfarct krijgen, is er in absolute aantallen niet zo’n groot verschil. Ook bij diabetici en ouderen lijkt het vaker voor te komen.
Uit onderzoek blijkt dat mensen met een stil hartinfarct een slechtere prognose hebben dan mensen zonder hartinfarct, als het gaat om cardiale complicaties en mortaliteit. De prognose is vergelijkbaar die van een klinisch herkend infarct.
Wat hoop je dat dit onderzoek gaat opleveren?
Ik hoop dat we meer inzicht krijgen in het eventuele klachtenpatroon van het stille hartinfarct (is het echt stil?), de risicofactoren voor het ontwikkelen van zo’n infarct, de klinische consequenties ervan en of het zinvol is om te screenen in bepaalde risicogroepen.
Je hebt ook onderzoek voor de FUPEC-poli gedaan[3]. Kun je hier iets meer over vertellen?
We hebben onderzoek gedaan naar preventie van hart- en vaatziekten bij vrouwen die pre-eclampsie (zwangerschapsvergiftiging) hebben gehad. Dat was superinteressant. Hoofddoel was om te bekijken hoe je leefstijladviezen bij deze vrouwen het best kunt implementeren, zodat ze het meeste effect hebben. Dit hebben we onderzocht vanuit twee perspectieven: vanuit de patiënt en vanuit de zorgprofessional.
De patiënten waren vrouwen die ernstige pre-eclampsie (PE) hebben gehad tijdens hun zwangerschap. Die hebben we ingedeeld in drie groepen, afhankelijk van hoe lang geleden ze PE hadden. We zagen grote verschillen tussen deze groepen. De eerste groep bestond uit vrouwen die heel recent PE hadden gehad. Die vrouwen waren vooral bezig met hun nieuwe leven als moeder, die waren helemaal niet bezig met hun leefstijl. Ze waren ook dat enorme emotionele event aan het verwerken. Want dat viel me echt op, dat de PE echt traumatisch was voor veel mensen.
De tweede en derde groep bestond uit vrouwen voor wie de PE wat langer geleden was. Veel van hen hadden nog restklachten; enorme vermoeidheid, moeite met prikkelverwerking, concentratieproblemen. Die zijn nooit meer de oude geworden. Die vrouwen voelden zich heel erg alleen gelaten met hun klachten. Ze hebben wel te horen gekregen dat ze een verhoogd risico hebben en daardoor aan hun leefstijl moeten werken, maar die komen daar vaak helemaal niet toe. En ze krijgen vaak niet de begeleiding die ze nodig hebben. De meesten hebben wel lotgenoten gevonden via de Hellp Stichting. Ik vond het heftig om te zien wat voor emotionele problemen die PE met zich mee kan brengen.
Vanuit het perspectief van de artsen hebben we een delphi-studie gedaan[4]. We hebben aan een diverse groep artsen gevraagd hoe je het beste leefstijladviezen kunt geven aan vrouwen die ernstige PE hebben gehad. We hebben gevraagd hoe zij tegen leefstijladvies aankijken, welke barrières zij hierin ervaren en hoe dit aangepakt zou moeten worden voor vrouwen die PE hebben gehad. Er bleek onder artsen grote behoefte aan ondersteunend informatiemateriaal, nascholing en betere doorverwijsmogelijkheden naar paramedici die bekend zijn met het ziektebeeld. Op dit moment werken we aan meer informatiemateriaal voor deze specifieke patiëntengroep.
Je hebt inmiddels verschillende soorten onderzoek gedaan; klinisch onderzoek, epidemiologisch onderzoek, kwalitatief onderzoek. Daarmee heb je je al behoorlijk geprofileerd als onderzoeker. Had je dit ook voor ogen toen je aan de studie begon?
Ik begon aan geneeskunde, zoals de meesten, omdat ik mensen heel leuk vind. De biologische kant; hoe werkt het lichaam, wat kun je ermee doen, hoe kun je mensen zo gezond mogelijk krijgen. Maar nu denk ik dat als ik alleen arts zou zijn, ik het teveel uitvoerend zou vinden. Ik vind het leuk om de wetenschap levend te houden en verder te brengen. Er wordt nog steeds teveel gemist. Dat maakt het uitdagend.
Welke ontwikkelingen verwacht jij voor de komende jaren op het gebied van het vrouwenhart?
Ik hoop dat er grote stappen gezet zullen worden binnen preventie en vroege herkenning van cardiovasculaire ziekte. Met name door adequaat cardiovasculair risicomanagement bij patiënten met een hoger risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, zoals patiënten die pre-eclampsie hebben gehad. Op dit gebied is veel winst te behalen.
Wat zou er volgens jou concreet moeten gebeuren om dat te bewerkstelligen?
Ik geloof echt dat er bij preventie nog veel kansen liggen. Maar ik merk ook dat dat dit heel lastig te implementeren is in de kliniek. Het geven van leefstijladvies is lastiger dan om alleen een pilletje voor te schrijven. Terwijl leefstijl veel meer impact kan hebben dan een pil. Ik denk dat de huisarts hier een regierol in zou kunnen hebben, maar dat mensen zelf ook bewust moeten zijn van de verantwoordelijkheid die zij hierin hebben. Misschien moet die bewustwording al op school beginnen.
Vind je dat er in de opleiding voor artsen voldoende aandacht wordt besteed aan de man/vrouw-verschillen in hart- en vaatziekten?
Tijdens mijn geneeskunde-opleiding werd hier weinig aandacht aan besteed. Nu er door onderzoek steeds meer bekend over wordt, denk ik dat dit meer aan bod zal komen in het curriculum. Toch denk ik dat het belangrijk is om niet per se te focussen op man/vrouw-verschillen in de kliniek, maar naar de individuele patiënt en het risicoprofiel te kijken. Zo verschillen pre- en postmenopauzale vrouwen bijvoorbeeld ook van elkaar. Wetenschappelijke kennis over man/vrouw-verschillen is zeker belangrijk, evenals kennis over etniciteit en socio-economische factoren.
Ken je onze website www.vrouwenhart.nl en onze activiteiten op social media?
Ja. Na afgelopen bijeenkomst van het IMPRESS-consortium, waar VrouwenHart ook vertegenwoordigd werd, ben ik jullie gaan volgen. Ik vind het heel goed dat VrouwenHart wetenschappelijke informatie op een begrijpelijke manier vertaalt naar het brede publiek.
Tot slot:
In samenwerking met ZonMw heeft VrouwenHart een interview gedaan met dr. Hedwig Vos (Hart voor Vrouwen in Den Haag) en dr. Jeanine Roeters van Lennep (FUPEC-poli) over de relatie tussen zwangerschapscomplicaties en hart- en vaatziekten. Hier kunt u dit interview bekijken. Het interview is ook als podcast te beluisteren.
Tekst: Julianne van Oortmerssen / Annemiek Hutten
Foto Julianne van Oortmerssen: Esther Morren
Alle columns, interviews en andere redactionele artikelen op deze website zijn eigendom van VrouwenHart.nl. Deze mogen NIET worden verveelvoudigd, gekopieerd, gepubliceerd, opgeslagen, aangepast of gebruikt in welke vorm dan ook, online of offline, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van onze redactie.
[1] Cohortonderzoek is een onderzoeksmethode die vaak gebruikt wordt in de geneeskunde en sociale wetenschappen. Cohorten zijn groepen mensen die worden geselecteerd op grond van bepaalde kenmerken. Deze cohorten worden dan vaak langdurig gevolgd.
[2] Zie de website ERGO-onderzoek voor meer informatie over dit grootschalige Rotterdamse onderzoek.
[3] De FUPEC-poli is een speciale polikliniek voor vrouwen die ernstige pre-eclampsie hebben ervaren tijdens de zwangerschap (Follow-up pre-eclampsie).
[4] Een delphi-studie is een onderzoeksmethode waarbij de meningen van de meningen van een groot aantal experts wordt gevraagd ten aanzien van een onderwerp waar geen consensus over bestaat. Door de antwoorden van de andere experts (anoniem) terug te koppelen wordt in een aantal rondes geprobeerd tot consensus te komen.